Betoverde bos
Met mijn grote zoon ben ik in het betoverde bos. Zodra we een paar meter van de harde weg zijn, sluit het weelderige groen de wereld van over verhit asfalt razende auto’s buiten en horen we alleen nog vogeltjes en de wind in de boomtoppen.
In het gefilterde licht zien we bomen met basten als drakenhuid, bij andere lijkt het of gezichten zich los proberen te weken van de stam. Een hol pad legt de machtige onderwereld bloot. De kronkelige wortels zijn soms nog indrukwekkender dan de boom zelf.
We vergapen ons al een tijdje aan al het moois als ik hem vraag, als hij uit alles mag kiezen, wat hij het liefste zou willen zijn. Na een tijdje dubben, want gewoon mens zijn vindt hij eigenlijk heel erg prima, komt hij toch uit bij tovenaar. Met een toren midden in dat bos waarin hij lekker in z’n eentje wat aan kan rommelen. Hij vindt het een groot voordeel dat je er niet sterk voor hoeft te zijn. Ik vind het bij hem passen. Juist omdat ik hem zo sterk vind.
Ik kies voor elf. Het lijkt me heerlijk om rond te fladderen, wat te chillen op een van de vele elfenbankjes daar en nu en dan met mijn toverstafje mensen blijer te toveren. Hij vindt me geschikter als heks. Daar kan ik me ook wel in vinden. Vervolgens laat ik een duivelse lach door het bos galmen, zo eentje waarvan sinds de middeleeuwen wordt gezegd dat heksen zo klinken. Hij realiseert zich meteen dat hij met een moeder die zich een elfje waant, minder voor schut zou staan.
Zelf toveren is voorlopig misschien nog wat veel gevraagd, maar waarom zou je dat willen als je zo betoverd kan worden door een bos.